HEGEL EN DE THEORIE VAN INTERNATIONALE BETREKKINGEN

Het algemene paradigma van het Hegeliaanse systeem

Laten we eens kijken naar de invloed van Hegels filosofie op de theorie van Internationale Betrekkingen. Deze is het duidelijkst te zien in het marxisme en liberalisme, terwijl Hegel geen grote invloed had op het realisme. Laten we dit onderwerp in meer detail bekijken.

Hegel drukte zijn opvattingen over politiek het meest volledig uit in "Filosofie van het recht" [1]. Deze opvattingen zijn gebaseerd op zijn filosofie als geheel en vormen een integraal onderdeel van het hele systeem. Desondanks is Hegels theorie van het Politieke op een nogal originele manier uiteengezet, en om het blok van zijn ideeën over internationale politiek te onthullen, is het nodig om deze kort te beschrijven.

Allereerst is het de moeite waard om het algemene paradigma van Hegels denken in herinnering te brengen. Het is gebaseerd op het triadische principe dat door Fichte werd geformuleerd: these - antithese - synthese [2]. Fichte, op zijn beurt, ontleende het aan de Neoplatonische traditie. Hegel zelf gebruikte de uitdrukking "these - antithese - synthese" niet, hoewel de structuur van zijn dialectiek voortdurend rond een soortgelijk triadisch schema draait.

Volgens Hegel staat in het begin van alles de Idee-in-zichzelf of subjectieve Geest. Dit is de hoofdthese. Dan komt het moment van ontkenning. Geest ontkent zichzelf, vervreemdt van zichzelf, en wordt Natuur. Geest houdt in dit moment van ontkenning op in-Zelf te zijn en wordt voor-Ander. Maar Natuur en substantie is niet het eerste begin. Het is slechts een moment van ontkenning. Daarom is het negatief. Omdat het negatief is, wijst het op datgene wat het ontkent, de verwijdering en tegelijkertijd de opstijging en verhoging (Aufhebung) van wat het is [3]. Deze spanning tussen de twee dialectische momenten werkt als de Geest die de natuur organiseert en beweegt. Er is een "potentiëring" van de lagen van het externe zijn, van het fysisch-mechanische naar het chemische en uiteindelijk naar het organische. Dit proces van ontvouwen van de geest is geest. In de mens bepaalt geest het bewustzijn.

Organisch leven in combinatie met menselijk bewustzijn bepalen het derde moment - negatie van negatie of synthese. In de mens komt de Geest in zijn laatste wending, en beweegt zich naar het punt waar door de mens heen de Idee zichzelf kan aanschouwen, en de Geest Absolute Geest wordt, dat wil zeggen, de Idee-voor-zichzelf.

Dit is het algemene beeld van Hegels systeem. In de "Filosofie van het Recht" beschouwt hij alleen de mens en de momenten van zijn "potentiëring", de dialectiek van de beweging door de verschillende lagen van de zichzelf openbarende geest.

De structuur van Hegels denken in de Rechtsfilosofie

Hegel begint met abstract recht, een puur juridische benadering die de persoon (in de zin van jurisprudentie) vaststelt, dat wil zeggen het individu. Gewoonterecht regelt de relaties van het individu met andere individuen en met objecten in de wereld om hem heen. Zo wordt het cartesiaanse model van de relatie tussen subject en object gepostuleerd. Volgens Hegel heeft de wet in dit stadium haar eigen ontologie en bepaalt ze vooraf de werking van het "gewone bewustzijn". De wet als zodanig is pure banaliteit, die te maken heeft met abstracties. Het vormt de intuïtieve kaarten van alledaags gedrag en alledaagse ervaring, maar heeft filosofisch gezien nul inhoud. Wetten gaan dus vooraf aan de Staat en het Politieke als zodanig. Dit is te zien in analyses van archaïsche samenlevingen. Maar voor Hegel is het belangrijk om dit domein eerst op het niveau van concepten te realiseren. Juridische relaties zijn de basisabstractie die de relaties van de mens met de wereld om hem heen structureert op het niveau van de onmiddellijke ervaring. Het recht in zuiver juridische zin is de bodem van het menselijk bestaan, de buitengrens ervan.

Hier opereert Hegel met het Romeinse recht en met de Europese traditie van het interpreteren van recht in de geest van wat Carl Schmitt later "nomocratie" zou noemen [4].

Het tweede niveau, waar het autonome subject voor het eerst naar voren komt, d.w.z. waar het werk van de geest begint, is volgens Hegel de moraal (die Moralität). Hier wendt hij zich tot de praktische rede van Kant. Hegel legt de overgang van wet naar moraal uit als het verwerven door de mens van de eerste graad van zelfreflectie, de verovering van autonomie ten opzichte van de strikte verdeling van rollen en statussen in het voorgaande logisch-juridische veld. Het morele subject valt niet samen met een juridisch (fysiek) persoon, d.w.z. het is iets meer dan een individu. Het systeem van relaties met andere individuen en objecten van de buitenwereld wordt complexer. Maar Hegel interpreteert zo'n morele persoonlijkheid als een moment van vertrek uit de sociale banden, die rigide in de wet zijn vastgelegd, naar de zone van innerlijkheid, d.w.z. een onderdompeling in zichzelf, in zelfreflectie. Dit is een gebaar in de geest van de kinische Diogenes, de scepticus die zich afwendt van de maatschappij in naam van persoonlijke contemplatie.

Pas op het volgende, derde niveau betreedt men het rijk van het Politieke, waar het volwaardige werk van wat Hegel "Geest" (Geist) noemt begint en dat de kern van zijn hele leer is. Hier volgt Hegel Aristoteles volledig. Vandaar de keuze van de term - Hegel noemt het derde domein "moraliteit" (die Sittlichkeit), wat overeenkomt met Aristoteles' concept van ethiek (ἠθική, ἦθος). De begrippen "moraliteit" en "ethiek", die vaak synoniem lijken te zijn, worden door Hegel fundamenteel gescheiden.

In het vervolg volgen Hegelianen hem meestal op dezelfde manier. Moraliteit is de onderdompeling van het individu in zichzelf, het eerste vermogen om zijn aanwezigheid los te maken van de puur juridische abstractie van zichzelf als persoon. In de moraliteit daarentegen treedt het individu binnen in een actieve praktische levensvorm die al gereflexed is en morele subjectiviteit heeft verworven, maar dit keer resoluut gericht op het toestaan dat de hogere geest zichzelf realiseert door bewuste morele actie. Dit is het moment van de geboorte van de maatschappij.
We gaan naar het derde niveau langs de stappen van wet - moraal - moraal (maatschappij).

Hier ontstaat opnieuw de driedeling. Het hele gebied van moraliteit wordt door Hegel in drie momenten verdeeld: gezin - burgermaatschappij - staat. Dit is een exacte voortzetting van Aristoteles' gedachte over ethiek en de ontwikkeling ervan. Volgens Aristoteles is politiek een onderdeel van de ethiek, omdat het de kwestie van het juiste, d.w.z. deontologie, bepaalt.

Zijn-in-de-familie en de ontkenning ervan in de burgermaatschappij

Het eerste moment van menselijke realisatie van het zijn-in-de-familie. Hier drukt het morele subject voor het eerst zijn wil uit door middel van concrete actie - door het individu op te offeren aan het gezin als eerste gemeenschap. Volgens Hegel is het gezin een zuiver geestelijk fenomeen. Er is praktisch niets lichamelijks aan - het is de concreetheid van het morele wezen (Sittlichkeit). In het gezin laat de mens zich voor het eerst volledig gelden als geest - als een substantieel en concreet idee. Het bewustzijn en de wil van het subject openbaren zich in het gezin.

De maatschappij bestaat uit gezinnen als organische gehelen, waar elk individu in morele eenheid is met de andere leden. Hier bestaan noch zuiver juridische relaties (van individu tot individu of van subject tot object), noch de onthechting van het morele subject. Zijn-in-de-familie is zelfoverwinning en de overgang van abstracte menselijkheid naar concrete menselijkheid.

Hegel beschouwt het volgende moment dialectisch, als een uittreding uit het gezin naar het rijk dat gedefinieerd wordt door de reeds bestaande pluraliteit van gezinnen, die de burgermaatschappij (bürgerliche Gesellschaft) vormt. Hier is er een vervreemding van het individu van de organische heelheid van het gezin, en in die zin is het negatief. De burgermaatschappij stelt het integrale organisme van het gezin bloot aan ontkenning. Maar in tegenstelling tot de wet, waarmee alles begon, is de burgermaatschappij al opgebouwd op basis van het spirituele concrete handelende subject, dat zich manifesteert in het gezin. De burgermaatschappij is in Hegels interpretatie een negatief fenomeen waarin de geest zich terugtrekt van zijn schijnbare veroveringen in het gezin. Dit bepaalt Hegels houding ten opzichte van de Verlichting, die de burgermaatschappij (d.w.z. het kapitalisme - Bürger = bourgeois) als belangrijkste referentiepunt nam. De burgermaatschappij is een negatie, een zichtbare val van de Geest, maar ze is noodzakelijk voor de volgende dialectische wending. Deze wending is het overwinnen van de burgermaatschappij in de staat (der Staat).

De staat als het overwinnen van de burgermaatschappij

Het gezin is de these, de burgermaatschappij is de antithese. De staat (der Staat) is de synthese.

De staat is de meest volmaakte uitdrukking van de Geest. In de staat overwint een lid van de burgermaatschappij, die zichzelf als een volwaardig moreel subject heeft gerealiseerd (vanuit het gezinsstadium), sociale autonomie heeft verworven (een burger-in-zichzelf is geworden), zichzelf door middel van vrije sociale dienstbaarheid. Zoals in het gezin het individu zijn wezen-in-zichzelf opoffert omwille van de ontplooiing van de geest, zo offert in de staat de burger zichzelf op een nog hoger niveau op, waarbij hij zichzelf overtreft in dienst van het geheel. Niet alleen het gezin, maar een nog hogere synthetische vorm van de belichaming van de geest.

In het stadium van de staat wordt de burgermaatschappij (bürgerliche Gesellschaft) het volk (das Volk).

In zijn commentaar op de Rechtsfilosofie merkt Heidegger scherpzinnig op dat het volk (das Volk) overeenkomt met Dasein, en de staat (der Staat) Sein is (in de Heideggeriaanse betekenis).  - Staat als Seyn des Volkes [5].

Volgens Hegel is de staat (der Staat) het toppunt van moraliteit (Sittlichkeit). Hij belichaamt de hoogste horizon van de ontplooiing van de Geest. De staat is pure Geest, daarom is hij redelijk en heeft hij een wil.

De hoogste concentratie van de staat is dan weer de monarch. Hegel was een constitutionele monarchist. In de figuur van de monarch bereikt de dialectiek van de geest haar hoogtepunt. Alle leden van de staat dienen de monarch, en de monarch dient de Idee.

Tot slot identificeert Hegel binnen de fase van de Geest die overeenkomt met de staat ook drie momenten. Opnieuw these - antithese - synthese.

De staat zelf (der Staat) als een enkel organisme verschijnt hier als these, als een geestelijke eenheid waarin het zijn volledigst mogelijke ontplooiing bereikt. Maar de staat is niet de enige. Het is een van de vele. Hij creëert een systeem van internationale relaties. Dit is opnieuw negatie, ontkenning. De aanwezigheid van een andere staat beperkt de soevereiniteit van de eerste. Zo is het systeem van internationale betrekkingen in de keten van momenten van de onthulling van de geest de uitdrukking van het negatieve.

Dit negatief (antithese) wordt uiteindelijk opgeheven door de bevestiging van de universele Idee, d.w.z. het filosofische Rijk (das Reich). Daarin bereikt de geschiedenis haar einde. En de geest, die al zijn stadia heeft doorlopen, bereikt zijn volledige en absolute onthulling. Als het in het begin Idee-in-zichzelf was, toen werd het door zelfvervreemding in de natuur (antithese) Idee-voor-andere, dan is het in het wereldrijk (das Reich) dat het Idee-voor-zichzelf wordt. Maar de Idee (ἰδέα) is dat wat gezien wordt. Wanneer er geen Ander is dan het Idee zelf, kan het niet gezien worden. Geest als zodanig is het proces van het ontvouwen van de Idee, wanneer deze de Ander vormt, en de Ander dan de Idee beschouwt. Maar deze Ander is geen totale Ander; het is de Idee zelf, alleen uitgedrukt door de Geest, die vanuit het subjectieve eerst objectief en dan absoluut wordt. Het Wereldrijk (das Reich) is de voltooiing van de geschiedenis als de geschiedenis van de Geest, dat wil zeggen, iets definitiefs en absoluuts.

Dit is het algemene beeld van Hegels filosofische systeem.

Toepassing van Hegels model op de politieke ideologieën van de Europese moderniteit

Vanuit een algemeen overzicht van Hegels systeem wordt het volkomen duidelijk hoe het kan worden toegepast op bepaalde politieke ideologieën, en vooral op het communisme en liberalisme.

Het feit dat Marx zijn systeem bouwde op de filosofie van Hegel is algemeen bekend en hoeft niet bewezen te worden. De reconstructie van de geschiedenis volgens Marx, hoewel het de factor klassen in de basis van de analyse brengt, herhaalt over het algemeen volledig het scenario van Hegel. Het enige is dat in Marx' materialistische en klassentheorie, die het primaat van de Idee-in-zichzelf uitsluit en de constructie van zijn eigen systeem begint vanuit het tweede lid van de dialectische keten - vanuit de Natuur, vanuit de antithese, het "einde van de geschiedenis" niet het Wereldrijk (das Reich) is, maar een internationale klassenloze maatschappij - het communisme.

Het communisme van Marx wordt echter ook voorafgegaan door een fase van kapitalisme, dat eerst een wereldwijd fenomeen moet worden. Dit is waar de Europese marxisten die de bolsjewistische revolutie in Rusland ontkenden als een voorbeeld van authentiek marxisme, en later de trotskisten die met Stalin braken en, net als de Europese sociaaldemocraten, de USSR veroordeelden als een "perversie van het marxisme", op aandrongen. Zo werd ook in het linkse hegelianisme uitgegaan van een zekere analogie van het Wereldrijk (das Reich), als het moment dat voorafging aan de wereldproletarische revolutie in de opbouw van het wereldwijde kapitalisme.

Dit is hoe Hegel werd geïnterpreteerd door liberale theoretici zoals Kojève [6] en Fukuyama [7]. Zij verwierpen natuurlijk de marxistische revolutie en de klassenbenadering en geloofden dat het "einde van de geschiedenis" zal plaatsvinden door de eenwording van de mensheid in één mondiaal supranationaal systeem. Dit zou de volledige overwinning van het kapitalisme en het burgerlijke internationalisme zijn. Maar in tegenstelling tot de Marxisten ontkenden zij klassen, omdat zij geloofden dat de middenklasse zich geleidelijk aan zou verspreiden over de hele mensheid en dat gelijkheid bereikt zou worden door evolutionaire in plaats van revolutionaire middelen. Het planetaire globalisme dat Marxisten vóór de wereldrevolutie affirmeren, en dat liberalen juist als het "einde van de geschiedenis" beschouwen, komt echter precies overeen met de burgermaatschappij van Hegel, die hij zag als een dialectisch moment dat voorafging aan het ontstaan van de staat. Op deze manier zijn zowel liberalen als marxisten verward en kwalitatief vervormd door Hegels systeem, omdat beiden weigeren om in Hegels staat een vorm van Geest te herkennen die kwalitatief superieur is aan de burgermaatschappij. Volgens Hegel moeten morele individuen, die geworteld zijn in het gezin en die het negatieve moment van vervreemding in een uit vele gezinnen bestaande maatschappij hebben gerealiseerd, vrijwillig (of liever onder invloed van de geest die in hen werkt) deze fase overwinnen en door de negatie van de negatie, d.w.z. door de negatie (verwijdering) van de burgermaatschappij, overgaan naar de constitutionele monarchie. De liberalen blijven op het niveau van het tweede dialectische moment - de burgermaatschappij, overwinnen het gezin (vandaar de geleidelijke afschaffing van het gezin in het marxisme en liberalisme), maar overwinnen het overwinnen niet, d.w.z. het kapitalisme en de burgerlijke democratie. Ze blijven dus in het rijk dat voorafgaat aan het Hegeliaanse begrip van de staat als zodanig, dat wil zeggen als het moment van de opkomst van de Geest. En dus, zelfs als ze georiënteerd zijn op het Hegeliaanse principe van het "einde van de geschiedenis", springen ze over het belangrijkste essentiële moment van het hele Hegeliaanse systeem heen - de staat [8]. Hegel staat erop dat de monarchie niet voorafgaat aan de burgermaatschappij, maar erop volgt. Tenminste de monarchie in kwestie in zijn systeem. De burgermaatschappij annuleert historisch gezien de monarchie van het oude type, die Hegel in zijn systeem van de inzet van de Geest in het rijk van de moraal helemaal niet noemt. Maar het gaat vooraf aan de filosofische monarchie, de staat van de Geest.

Vandaar dat we kunnen concluderen dat zowel de liberale als de marxistische interpretatie van Hegel zeer aanzienlijk afwijken van zijn systeem op het gebied van staat en recht, en dat hun interpretatie van het "einde van de geschiedenis" Hegels denken dus ernstig vertekent en Hegels ontologie van de staat in principe niet omvat. Hegel zelf ontleent de betekenis van het "einde van de geschiedenis" aan deze ontologie van de staat (der Staat) als een moment van de opstijgende Geest. Als we het "einde van de geschiedenis" opvatten als de internationalisering van de burgermaatschappij, al dan niet inclusief het klassencriterium van het marxisme, dan veranderen we de hele structuur van Hegels geschiedenisfilosofie volledig, zonder ooit het punt te bereiken waarop de synthese van de morele sfeer plaatsvindt en de filosofische monarchie (nog geen wereldrijk), de staat van de Geest, ontstaat.

Veel dichter bij Hegel stonden rechtse Hegelianen zoals Giovanni Gentile. Zij plaatsten de notie van de staat precies in een Hegeliaanse context en zagen daarin de verwijdering van de burgermaatschappij. Zo'n staat zou post-bourgeois, post-kapitalistisch zijn.

Hoe vreemd het ook mag lijken, de Russische bolsjewieken stonden dicht bij Hegel, die eerst de mogelijkheid van een proletarische revolutie in één land aankondigde, en daarna, onder Stalin, ook de opbouw van het socialisme in één land. Op dezelfde manier ontstonden bij links de theorie en de praktijk van het creëren van een post-bourgeois staat, waarin de burgermaatschappij werd overwonnen. Als we het systeem dat zich onder Stalin ontwikkelde beschouwen als een spontane "monarchie", dan zou het precies in overeenstemming zijn met de logica van Hegel.

Wat is de staat van Hegel?

Dit is waar we op uitkomen. Als het gaat om de staat als hoogtepunt van de morele ontplooiing van de Geest, gaat het in Hegels systeem niet om welke staat dan ook, maar om een staat waarin de burgermaatschappij is verwijderd, overwonnen. Tussen zulke staten - postdemocratische (constitutionele) monarchieën - is het systeem van internationale betrekkingen opgebouwd.

Eigenlijk bevatten deze relaties het belangrijkste filosofische moment. Aan de ene kant verzwakt de aanwezigheid van een andere staat de mate van filosofische generalisatie die de Geest in elke afzonderlijke staat bereikt. De aanwezigheid van andere staten benadrukt de ontoereikendheid en niet-finaliteit van een dergelijke expressie. Daarom is het systeem van internationale betrekkingen een negatie. De Geest in de internationale politiek erkent zijn grenzen, dat wil zeggen zijn vorm en zijn relativiteit. Dit is de filosofische rechtvaardiging van oorlog - het is het werk van het negatieve moment.

Maar tegelijkertijd krijgt de internationale politiek de hoogste filosofische betekenis, want hier ontvouwt zich de voorlaatste daad, gevolgd door het bereiken van het "einde van de geschiedenis", dat wil zeggen de voltooiing van de Geest die absoluut wordt. Er is dan ook niets dat diepgaander en betekenisvoller is dan de processen die in deze dialectische fase in de internationale betrekkingen plaatsvinden. Internationale betrekkingen vertegenwoordigen precies het moment van de Geest, en het is zo beslissend dat het lot wordt uitgespeeld hoe en op basis van welke staat het uiteindelijke Rijk van de Geest (Reich) zal worden gebouwd.

Hier naderen we de apotheose van het morele rijk zelf, zijn hoogtepunt. De hele geschiedenis is volgens Hegel een beweging in de richting van dit doel - in de richting van het wereldrijk (das Reich) van de zin, en de internationale betrekkingen staan hier dicht bij. Dit is het moment waarop de toekomst zijn dikste schaduw werpt (Husserls adumbratio).

Voorbeelden van quasi-Hegeliaanse staten in de 20ste eeuw

We hebben eerder gezien dat noch een communistische noch een liberale lezing van Hegel ons tot deze interpretatie van internationale betrekkingen kan leiden, omdat ze een theorie van de postdemocratische staat ontberen. Als we echter naar de twintigste eeuw kijken, zullen we zien dat we in de praktijk van de wereldpolitiek in wezen met precies zulke formaties te maken hadden.

De USSR in Stalins versie was een "postburgerlijk rijk". De As-landen, ook post-democratisch, kwamen in hun theoretische rechtvaardigingen het dichtst bij Hegels eigen filosofische monarchie, en zelfs de liberale regimes van het Westen - vooral Engeland en de VS - verzwakten hun staatsvorm niet, maar creëerden - zij het onder druk van pragmatische omstandigheden - juist sterke en gecentraliseerde politieke systemen. Als deze observatie juist is, dan kunnen we een Hegeliaanse lezing geven van de internationale betrekkingen in de twintigste eeuw. De belangrijkste ontwikkelingen op dit gebied zouden dan een levendige en diepgaande filosofische dimensie krijgen. Het kan gezien worden als de drie politieke ideologieën die de assen werden van de respectieve blokken - liberaal, Sovjet en nationalistisch. Aan de vooravond van de definitieve oplossing van de Geest in het Wereldrijk (das Reich) kwamen de drie ideologieën, steunend op hun gastlanden, met elkaar in botsing in de strijd om het "einde van de geschiedenis".

De 20ste eeuw en de simulacra van de staat

Aan het einde van de 20ste eeuw was het mogelijk om deze eeuwenlange confrontatie als volgt samen te vatten en de internationale betrekkingen als volgt te interpreteren. Eerst versloeg de alliantie van de USSR (linkse Hegelianen) en het burgerlijke Rijk (vertegenwoordigd door de Angelsaksen - conventioneel liberale Hegelianen) de As-landen (Hitlers Derde Rijk en Mussolini's fascistische Italië), dat wil zeggen de rechtse Hegelianen. En toen tijdens de Koude Oorlog wonnen de liberalen uiteindelijk, en het is veelzeggend dat Fukuyama zijn liberaal-Hegeliaanse manifest over het "einde van de geschiedenis" net na de val van het wereldsocialistische systeem schrijft. Dit valt samen met het unipolaire moment, en inderdaad, in de jaren 90 van de 20ste eeuw lijkt het erop dat het "wereldrijk" een liberaal-democratisch regime zal zijn dat gevestigd is in de machtigste en ongeëvenaarde Amerikaanse supermacht en haar liberale satellieten in Europa en Azië.

Maar hier worden we geconfronteerd met de ernstigste tegenstrijdigheid. Op het eerste gezicht won de liberale lezing van Hegel, waarvan de belangrijkste kenmerken gedetailleerd in de werken van Kojève werden gepresenteerd. Ook hier speelden de Amerikaanse neo-conservatieven, die een trotskistische achtergrond hadden en daarom diep doordrenkt waren van het hegelianisme, een belangrijke rol. In tegenstelling tot de stalinistische lijn van het "rode rijk", die in hun ogen te nauw verbonden was met de Russische geest en de Russische identiteit, waarin zij een verraad van het internationalisme zagen, kozen de Amerikaanse trotskisten de kant van de liberale globalisten om hen te helpen de constructie van de burgerlijke kapitalistische maatschappij op planetaire schaal te voltooien, om de totale afschaffing van naties, rassen, religies en alle lokale identiteiten te bereiken, en zo de voorwaarden te scheppen voor de realisatie van een wereldproletarische revolutie strikt in overeenstemming met de voorschriften van Marx, zonder bang te hoeven zijn om in de val te lopen van het stalinistische nationale bolsjewisme, dat in hun ogen slechts "een vorm van nationaalsocialisme" was. De wereldrevolutie werd uitgesteld tot de volledige overwinning van het wereldkapitalisme.

Maar hier verschijnt een essentiële overweging: omdat ze zich op het niveau van de burgermaatschappij bevonden en (in tegenstelling tot de rechtse Hegelianen, die trouwer waren aan Hegel en zijn systeem) de filosofische betekenis van de staat als uitdrukkingsmoment van de Geest niet hadden ingezien, konden de liberale Hegelianen niet volledig overeenkomen met het uiteindelijke Rijk en beweren dat het wereldliberalisme in de vorm van globalisme de bekroning was van de ontvouwing van de Geest voor zichzelf. Vooral omdat de geestelijke premissen van het Hegeliaanse systeem formeel ontkend werden door het marxisme en geen grote rol speelden voor de liberalen.

Maar als er een zwart gat in de oorsprong van het systeem zit, dan is dit wat de liberale beschaving onder ogen moest zien op het moment van haar opperste triomf. En het is geen toeval dat Alexander Kojève, een vrij consequente liberale Hegeliaan, zoveel aandacht besteedde aan het thema van de dood, negativiteit en het niets in Hegel [9]. Als men het Hegeliaanse systeem leest door de ogen van een atheïst (en Kojève wijdde zijn fundamentele studie aan het atheïsme [10]), zal het uiteindelijke Rijk van de Geest (das Reich) veranderen in een sporadische triomf van planetair nihilisme.

Dit is precies wat er gebeurde bij de wisseling van de tijdperken, en werd gemarkeerd door de eerste harde klap van de radicale islam op de Verenigde Staten in het symbolische moment van de val van de tweelingtorens van het World Trade Centre in New York. Vanuit het perspectief van de filosofie van internationale betrekkingen volgens het Hegeliaanse model was 11 september 2001 het sleutelmoment van de hele twintigste eeuw. In plaats van een zegevierend wereldrijk begon de afgrond van het niets zich voor de mensheid te ontvouwen.

Hier was het dus nodig om de lijn te vertalen en te proberen om alles wat er gebeurd was en wat er vanaf nu zou gebeuren in Hegeliaanse termen te heroverwegen in overeenstemming met Hegels fundamentele logica.

Hegel en de politieke kaart van het eerste derde deel van de 21ste eeuw

Als we de authentiek-Hegeliaanse interpretatie van de momenten van de ontvouwing van de Geest toepassen op de situatie in het eerste kwart van de 21ste eeuw, krijgen we het volgende beeld. De gebeurtenissen van de twintigste eeuw, ondanks hun relatieve gelijkenis met de vorming van drie filosofische (d.w.z. ideologische, op Ideeën gebaseerde) staten - liberalisme, stalinisme en fascisme - waren in feite geen echt moment van internationale betrekkingen als antithese van de volwaardige staat en voorloper van de synthese, maar een omgekeerde wereld (verkehrte Welt) die zich niet boven de burgermaatschappij bevond, maar eronder. Deze drie kampen waren geen Hegeliaanse staten in de volledige zin van het woord, wat betekent dat ze op het niveau van de burgermaatschappij bleven, zij het vervormd. In feite wees de overwinning van het liberalisme in de vorm van de Verenigde Staten en de Angelsaksen juist op dit feit. Het was niet het Empire dat won, maar een substaat van het liberaal-democratische burgerlijke bourgeoistype (Not-Staat, aussere Staat of pre-staat, vor-Staat [11]). Het globalisme is niet het moment van de triomf van de Idee, ontdekt in het laatste moment van de ontplooiing van de Geest, het is de herbewerking van de Verlichting, die te haastig in staatsvormen werd opgerold. Dat wil zeggen, we bevinden ons niet op het moment van de Hegeliaanse internationale betrekkingen, die logischerwijs volgen op het ontstaan van de postdemocratische staat, maar daarvoor, in de staat die voorafgaat aan het ontstaan van volwaardige filosofische monarchieën.

Internationale betrekkingen die nooit eerder hebben bestaan

Hier wordt de volledige betekenis van Hegel voor de theorie van de multipolaire wereld onthuld.

Ten eerste moeten de ideologische staten van de 20ste eeuw, die onderling vechten, niet worden gezien als drie vormen van de Idee, maar als simulacra, d.w.z. vervormde versies die voorafgaan aan het ware origineel. Het zijn schaduwen uit de toekomst (adumbrationes volgens Husserl), geworpen door echte filosofische monarchieën waarin de Geest nog geïncarneerd moet worden. De overwinning van het liberalisme in de jaren '90 was niet het slotakkoord van de internationale betrekkingen, omdat er nog geen burgersamenlevingen tot echte naties zijn gevormd.

Een natie ontstaat volgens Hegel wanneer het de burgermaatschappij, d.w.z. het kapitalisme, overwint. Maar noch de USSR noch de Centraal-Europese Aslanden hebben het kapitalisme werkelijk overwonnen. Daarom maakte de overwinning van de liberalen het moment van de burgermaatschappij - dat wil zeggen, de pre-staat, pre-filosofisch-monarchische staat - gewoon universeel. Dit betekent dat het niet "het einde van de geschiedenis" was, maar slechts een voorbereiding van de mensheid op de volgende fase - de fase van echte staten.

De multipolaire wereld wordt opgeroepen om zo'n overgang te worden naar het volgende moment van de morele orde, wanneer een nieuwe mens verschijnt - een man van de filosofische staat, die het gezin niet in de steek laat, maar integendeel geworteld is in zijn ethische structuur, en deze naar boven toe uitbreidt en verheft - in de richting van de filosofische monarchie. De polen van de multipolaire wereld zouden juist zulke filosofische monarchieën moeten zijn met vertrouwen in het volk, gevormd door het overwinnen van de losgekoppelde geatomiseerde burgermaatschappij. Daarom zijn we nog niet voorbij de eigenlijke internationale betrekkingen, als het tweede dialectische moment op weg naar het Wereldrijk (Das Reich). Het ligt nog voor ons.

Bovendien zijn er nog geen volwaardige staten in Hegeliaanse zin ontstaan. China en Rusland staan vandaag het dichtst bij het creëren van een filosofische monarchie, en India gaat gedeeltelijk die kant op. Maar het sleutelmoment zal de noodzakelijke dialectische mutatie van het Westen zijn, wanneer ook daar, in plaats van een liberaal pseudo-empire, een echte staat zal ontstaan, en geen liberale Not-Staat, zoals nu het geval is. Zelfs een Hegeliaanse liberaal als Fukuyama heeft dit ingezien, door toe te geven dat zijn versie van het "einde van de geschiedenis" mislukt is en door een oriëntatie op "staatsvorming" te verkondigen [12]. Maar voor een toegewijde liberaal is het moeilijk om de filosofische waarde te begrijpen van het overwinnen van de democratie en over te stappen op de verticale organisatie van de monarchie. Daarom bevat de poging om werkelijk iets te creëren dat lijkt op de Hegeliaanse staat en tegelijkertijd het liberalisme en de burgermaatschappij te behouden, zij het in een gewijzigde vorm, een onherleidbare tegenstrijdigheid. De theoretici en nog meer de beoefenaars van echte staatsvorming in het Westen wachten nog steeds op hun tijd.

En pas als de multipolaire wereld min of meer opgebouwd is, d.w.z. als er een aantal volwaardige filosofische postdemocratische (constitutionele) monarchieën en onliberale hiërarchische staten in de wereld ontstaan, opgebouwd in overeenstemming met de fundamenten van het morele moment en onder de directe invloed van de Geest, die verlangt naar volledige en absolute zelfexpressie, zullen we overgaan naar de volgende dialectische fase, die voor het eerst echt overeenkomt met wat Hegel verstond onder "internationale betrekkingen". Alleen vanuit deze positie van onderdompeling in de multipolaire wereld zullen we in staat zijn om in het ultieme perspectief naar de uiteindelijke toekomst te kijken en ons een voorlopig idee te vormen van wat het ware definitieve Rijk van de Geest (das geistliche Reich), dat wil zeggen de universele Idee die haar volmaakte uitdrukking heeft bereikt en dus het "einde van de geschiedenis", zal zijn.

Invloed van Hegels systeem op de Duitse politiek

In Hegels doctrine van de staat staat de dialectische relatie met de burgermaatschappij centraal. Hier is het de moeite waard om aandacht te besteden aan het tijdperk waarin Hegel schreef. De Franse Revolutie en de Verlichting stelden de burgermaatschappij duidelijk tegenover de oude monarchieën. Het kapitalisme en de burgerlijke ideologie waren actief aan het oprukken in alle Europese landen. In deze periode creëerde Hegel de Rechtsfilosofie, waarin hij de metafysische en dialectische status van de staat onderbouwde. Hij spreekt niet simpelweg over de staat, waaronder de oude Europese monarchieën zouden vallen, maar over een nieuwe staat, die een filosofisch concept is. Hierin komt hij overeen met Plato. De ware staat is alleen die staat die door filosofen wordt opgericht en bestuurd. Hegel benadrukt dat zo'n filosofische staat alleen mogelijk is na de burgermaatschappij. Vóór de burgermaatschappij is de staat organisch en immanent; hij mist volledig het zelfbewustzijn dat nodig is voor het domein van de moraliteit. En de burgermaatschappij zelf is alleen in staat om de staat extern te vestigen (aussere Staat [13]), als een "nachtwaker" wiens lot voorbij zal zijn als de burgermaatschappij het zonder hem kan stellen (idee van Locke).

Om de filosofische staat te bereiken, moet een rationele en vrijwillige burgermaatschappij - moreel in de zin van Kant en al moreel, d.w.z. gebaseerd op het gezin (wat allemaal aanwezig is in het tweede moment van de dialectiek van het morele in een uitgeklede vorm) - besluiten om zichzelf te overwinnen. Niet in Hobbes' zin onder invloed van omstandigheden (dat is de oude staat), maar uit goede wil - als een indicator van morele volwassenheid en filosofisch inzicht. De nieuwe staat moet een daad van zelfverloochening zijn van de liberale bourgeoisie ten opzichte van zichzelf, dat wil zeggen, het overwinnen van het kapitalisme, de verwijdering ervan. En zodra de burgermaatschappij in de staat is afgeschaft, kan er geen terugkeer meer naar zijn. De bourgeoisie draagt de macht over aan de filosofische monarch, in wie het morele idee volledig geopenbaard wordt.

Hegel schreef zijn werk aan de vooravond van het ontstaan van het Duitse Rijk op basis van Pruisen onder de Hohenzollerns. In tegenstelling tot het Oostenrijks-Hongaarse Habsburgse Rijk zou het Tweede Rijk de historische uitdrukking worden van Hegels nieuwe staat. Zo zagen Hegelianen de oprichting van het Duitse Rijk door Bismarck. En de verdienste van Hegel in de metafysische rechtvaardiging, de filosofische en filosofische uitspraak van dit Rijk werd in eerste instantie door iedereen erkend. De Pruisische geest, grondig ontleed door Spengler [14], benadrukte precies dit: in het Duitse Rijk schafte het principe van de militaire dienst het burgerlijke individualisme af.
In zo'n situatie beslisten de internationale betrekkingen alles, want volgens Hegel kwam de filosofische staat na zijn oprichting in het dialectische moment dat volgde op de vorming van de staat - het systeem van internationale betrekkingen. Zo kreeg de internationale politiek haar filosofische inhoud.

De Eerste Wereldoorlog was het hoogtepunt van Duitslands test van zijn plaats in de dialectiek van de Geest. De nieuwe staat, het Duitse Rijk van Wilhelm II Hohenzollern, en de oude staat, het Oostenrijks-Hongaarse Rijk van de Habsburgers (waarin de burgermaatschappij niet alleen niet werd verwijderd, maar zelfs bloeide) botsten met de liberale Entente, waar het pre-bourgeois Russische Rijk zich bij aansloot door een compleet filosofisch misverstand en tegen alle logica in. De uitkomst is bekend.

Maar vanuit filosofisch oogpunt is het volgende belangrijk: Het Tweede Rijk werd geen filosofische staat in de volledige zin van het woord, en dit kwam aan het licht toen, na de nederlaag van Duitsland in de Eerste Wereldoorlog, de Duitse samenleving teruggleed naar het liberalisme. De Weimarrepubliek was een typische burgermaatschappij waarin de overblijfselen van het Tweede Rijk geleidelijk oplosten. Bijgevolg werd deze burgermaatschappij niet echt overwonnen, en het Duitse Rijk bleek een schijnwereld te zijn in vergelijking met het model van de Hegeliaanse vorm.

De tweede poging om een postburgerlijke staat op te richten onder Hitler bleek ook een schijnwereld te zijn. Het nationaalsocialisme - althans het "geestelijke nationaalsocialisme" waar Heidegger naar verwees - werd in sommige filosofische kringen geconceptualiseerd als een nieuwe poging om van de burgermaatschappij (deze keer van de Republiek van Weimar) een volk te maken en een filosofische staat op te bouwen.

Opnieuw was de internationale politiek een botsing tussen het Derde Rijk, dat beweerde een filosofische staat te zijn, en het liberale kamp waar Stalin zich bij had aangesloten. Vanuit het oogpunt van de marxistische theorie was de USSR de uitdrukking van een post-bourgeois - maar burgerlijke! - samenleving, maar in de praktijk leek het stalinistische systeem meer op een model van de ethische staat, dat wil zeggen, een versie van het hegelianisme, dat het kapitalisme verwijderde. De heersende filosofen in de USSR werden vervangen door ideologische bolsjewieken. Dit ideocratische kenmerk van het Sovjetregime werd perfect gerealiseerd door de Russische Euraziërs [15]. Opnieuw de onnatuurlijke alliantie in internationale betrekkingen (bourgeoisie en antibourgeoisie), en de nederlaag van Duitsland.

Duitsland stortte vervolgens in in de burgermaatschappij en verloor alle subjectiviteit, en smolt vervolgens samen met de Europese Unie en de globalisering.

Wat betekent dit vanuit het oogpunt van Hegel? Slechts één ding: noch het Tweede noch het Derde Rijk waren filosofische staten. Ze behoorden tot het tijdperk van de Verlichting, dat ze niet konden overwinnen. Hoe ver ze ook gingen in het overwinnen van de burgermaatschappij, het kapitalisme verhinderde hen om echt over te gaan naar de volgende historische fase van de ontvouwing van de Geest. Dit waren geen nieuwe staten met een heersend idee, maar slechts mislukte pogingen om zo'n staat te stichten. Daarom verwijst Hegels gedachte niet naar een beschrijving van het verleden, maar naar een inzicht in de toekomst. Het Westen heeft nog steeds geen staat in de Hegeliaanse betekenis, en de wijdverspreide verspreiding van het liberale globalisme en de parallelle afschaffing van traditionele staten in Europa benadrukken dit alleen maar.

In termen van Hegels morele systeem heeft het Westen nog niet datgene gecreëerd wat we een "staat" zouden moeten noemen. Dit betekent dat de internationale betrekkingen nog niet die filosofische lading hebben gekregen die alleen verschijnt bij het naderen van het "einde van de geschiedenis" - d.w.z. het Wereldrijk van de Geest (das geistliche Reich) en de universele Idee.

Multipolariteit: de komst van de toekomst

De multipolaire wereld in zijn huidige fase vertegenwoordigt de eerste systemische pogingen om de burgermaatschappij te overwinnen, die vandaag de dag belichaamd wordt in de wereldwijde verspreiding van kapitalisme en liberalisme. Illiberale tendensen in de polen van de multipolaire wereld - in China, Rusland, de islamitische wereld, enz. - zijn volgens Hegel de voornaamste tekenen van de beweging naar de nieuwe staat. We hebben het hier over een dialectische beweging in de richting van de opheffing van het kapitalisme. In China wordt dit duidelijker benadrukt, in Rusland minder. Een aantal islamitische ideologen begrijpen dit heel duidelijk. Met andere woorden, we staan op de drempel van het ontstaan van staten in Hegeliaanse zin.

Zolang het Westen geïdentificeerd wordt met de burgermaatschappij en volledig binnen het kader van de Verlichting en de liberale ideologie blijft, is het niet nodig om over de staat in Hegeliaanse zin te spreken. Daarom wijken alle pogingen van Fukuyama om een nieuwe "staatsvorming" te rechtvaardigen niet ver af van de theorieën van Locke of Voltaire over de rol van verlichte heersers die de samenleving moeten voorbereiden op democratie. Volgens Fukuyama hebben de moderne politieke regimes van het Westen deze functie niet helemaal vervuld, dus is een voorbereidende periode van oligarchische heerschappij door verlichte liberale minderheidselites noodzakelijk. Maar dit alles is alleen voor een nog effectievere implementatie van de normen van de burgermaatschappij op planetaire schaal, niet voor het overwinnen ervan. Dit betekent dat er geen sprake kan zijn van een Hegeliaanse staat.

Maar tegelijkertijd kan niet worden uitgesloten dat als reactie op de versterking van de onliberale polen tegenover niet-westerse staten, het Westen zich op een gegeven moment zelf naar de onliberale horizon zal keren. Tot nu toe zijn dit perifere tendensen, die onmiddellijk gekocht worden door de dictatuur van het liberalisme. Dit betekent dat het Westen tot nu toe geen deel uitmaakt van de internationale betrekkingen in Hegeliaanse zin, omdat het nog niet eens het niveau van de staat heeft bereikt. Maar de urgentie hiervan neemt toe en de eerste weerspiegelingen zijn de uitbarstingen van extreem-rechtse stromingen in zowel Europa als de VS. In de periferie van de Westerse wereld uit dit zich in de steun van het Westen aan racistische proxies zoals Oekraïne of Israël. In principe is Israël, als regionaal fenomeen, een model van wat het Westen zou kunnen worden als het de weg zou inslaan van het overwinnen van de burgermaatschappij in de richting van een bepaalde onliberale ideocratie. Maar het is nog steeds geen blauwdruk voor de toekomst, maar eerder een sprankje Europees nationalisme en zelfs racisme, dat door het Westen in Israël werd toegestaan op grond van morele medeplichtigheid aan het lijden van de Joden tijdens het Nazi-tijdperk.

Maar deze wending naar de staat in Hegeliaanse zin vereist dat het Westen het liberalisme helemaal loslaat, het bewust overwint. En zolang dit niet gebeurt, zal het Westen als beschaving in de vorige spiraal blijven (op het niveau van Niet-Staat), wat op zich al kan leiden tot zijn snelle aftakeling in vergelijking met de volwaardige staatsvorming van de andere polen.

Internationale Betrekkingen en de Apocalyps

Laten we nu de Hegeliaanse lezing van de multipolaire wereld in verband brengen met de manier waarop de christelijke traditie het tijdperk beschrijft dat onmiddellijk aan het einde der tijden komt (d.w.z. Hegels "einde van de geschiedenis").

Het feitelijke einde van de geschiedenis, dat voor Hegel de voltooiing is van de cyclus van zelfontdekking van de Geest die absoluut wordt, wordt door het christendom begrepen als de wederkomst van Christus en de nederdaling van het Hemelse Jeruzalem op aarde, beschreven in de Apocalyps van Johannes de Theoloog. Dit is het ontstaan van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Alleen op deze manier kan de ware volledige eenheid van de mensheid worden bereikt - ten tijde van de opstanding van de doden en de Dag des Oordeels. Het Rijk van de Geest (das geistliche Reich) kan heel goed begrepen worden als het Koninkrijk van de Hemel (das himmliche Reich) of het Koninkrijk van God (das Gottesreich). Aangezien Hegel in politiek en geschiedenis de ontvouwing van de Geest ziet, is zo'n verband heel toepasselijk en verheldert het beter het denken en het hele systeem van Hegel, die een christen was en zijn theorie zeker op een christelijke basis bouwde (hoewel hij dat niet altijd genoeg benadrukte). Het is deze lezing die het dichtst bij Hegel zelf zou staan aan de andere kant van de secularistische, atheïstische en materialistische interpretaties in het linkse hegelianisme en onder liberalen.

Als dit zo is, dan zouden de internationale betrekkingen tussen staten die onmiddellijk voorafgaan aan het fenomeen van het Nieuwe Jeruzalem logischerwijs ook in de context van de Apocalyps geplaatst worden. Misschien zouden Hegels staten dan overeenkomen met de beelden van engelen die deelnemen aan het apocalyptische drama, evenals de figuren van de beesten van de zee en het land, die duidelijk doen denken aan Leviathan en Behemoth uit het boek Job. Het is veelzeggend dat Hobbes Leviathan als belangrijkste metafoor koos om zijn staat te beschrijven. Carl Schmitt identificeert in zijn geopolitieke teksten Leviathan met zeemacht (Sea Power), en Behemoths met landmacht (Land Power) [16]. Zij correleren op hun beurt met Groot-Brittannië en de VS (Zeemacht, NAVO-landen, Atlanticisme) en Rusland (Landmacht, Eurazië), d.w.z. met twee polen van de multipolaire wereld.

Als de correlatie van sommige figuren van de Apocalyps met de staten van de multipolaire wereld gebaseerd is op een stabiele traditie in de politieke filosofie en de geopolitiek, dan kunnen we vanwege de spirituele dimensie van Hegels theorie, en omdat voor hem de geschiedenis en haar dialectiek de ontvouwing van de momenten van de Geest zijn, aannemen dat in de apocalyptische wereld de Apocalyps de staten van de multipolaire wereld zijn, kunnen we aannemen dat in de apocalyptische werkelijkheid niet alleen het beest van de zee en het beest van het land staten kunnen voorstellen, maar ook andere figuren - vooral engelen, die worden beschreven als legers, legers die strijden met de tegengestelde legers van demonen onder Satan. Legers zijn een functie van de staat, en het hemelse leger en de hellemachten zijn ook nauw verbonden met staten, omdat het leger een van de meest opvallende kenmerken van de staat als zodanig is.

In dit geval kunnen we de gebeurtenissen die in de Apocalyps worden beschreven beschouwen als een symbolische kaart van de internationale betrekkingen in het laatste tijdperk dat onmiddellijk voorafgaat aan het "einde van de geschiedenis", d.w.z. het einde der tijden.

Deze interpretatie past goed bij de theorie van Hegel zelf, die noch atheïst noch materialist was, maar integendeel een christen. Maar hier moeten we het belangrijkste opmerken: de polen van de multipolaire wereld zijn staten in Hegeliaanse zin, d.w.z. entiteiten waarin de burgermaatschappij fundamenteel en onomkeerbaar overwonnen is, d.w.z. het kapitalisme, het burgerlijke systeem en de liberale ideologie. Het is pas in de loop van de verwijdering van het liberalisme als de negatie van de negatie van de negatie dat de vorming van staten plaatsvindt. En dit geeft aan dat ondanks alle tekenen van nabijheid van de Apocalyps, die vooral duidelijk zijn in de Westerse liberale samenleving, de mensheid nog een cyclus te gaan heeft, die qua betekenis en zinvolheid alle voorgaande ver overtreft. En het systeem van internationale betrekkingen van de multipolaire wereld heeft, vanwege de nabijheid van het einde van de wereldgeschiedenis, een kolossale betekenis vanuit het oogpunt van de geschiedenis van de Geest. Eigenlijk apocalyptische beelden van engelen en demonen en wijzen symbolisch op de directe en openlijke deelname van geesten (hemelse en onderaardse) aan het hoogtepunt van de wereldgeschiedenis.

De multipolaire wereld blijkt dus geen vorm van een stabiel en probleemloos bestaan te zijn, maar een uiterst intens moment van de wereldgeschiedenis, dynamisch, uiterst betekenisvol en beslissend met betrekking tot de diepste uiteindelijke historische betekenissen.

Voetnoten:

[1] Гегель Г.Ф.В. Философия права. М.: Азбука,2023.

[2] Фихте И.Г. Наукоучение. М.: Издательство «Логос»; Издательская группа «Прогресс», 2000.

[3]  Мартин Хайдеггер предлагал толковать aufheben у Гегеля через три смысла, отраженных в латинчких глаголах tollere, conservare, elevare.

[4] Шмитт К. Политическая теология. М:. Канон-Пресс-Ц, 2000.

[5] Heidegger M. Seminare: Hegel – Schelling.  Frankfurt am Main: Vittorio Klostermann, 2011. S. 115.

[6] Кожев А. Из Введения в прочтение Гегеля. Конец истории//Танатография Эроса, СПб:Мифрил, 1994.

[7] Фукуяма Ф. Конец истории и последний человек. М.: ACT; Полиграфиздат, 2010.

[8] Те государства, которые не превосходят гражданское общество, а пытаются служить ему, Гегель называет «государством нужды» (Not-Staat) или «внешним государством» (aussere Staat). Heidegger M. Seminare: Hegel – Schelling.  S. 607.

[9] Кожев А. В. Идея смерти в философии Гегеля.  М.: Логос; Прогресс-Традиция, 1998.

[10] Кожев А. В. Атеизм и другие работы. М.: Праксис, 2007.

[11] Heidegger M. Seminare: Hegel – Schelling.  S. 607.

[12] Fukuyama F. State-Building: Governance and World Order in the 21st Century. NY: Cornell University Press, 2004.

[13] Heidegger M. Seminare: Hegel – Schelling.  S. 607.

[14] Шпенглер О. Пруссачество и социализм. М.: Праксис, 2002.

[15] Трубецкой Н.С. Наследие Чингисхана. М.: Аграф, 1999.

[16] Шмитт К. Земля и море/Дугин А.Г. Основы геополитики. М.: Арктогея-Центр, 2000.

Vertaling door Robert Steuckers